Fonzie & Jonas
Fonzie en Jonas zijn twee pionus-papegaaien.
Ze zijn ongeveer zo
groot als een duif, groen, met een blauwe kop en een staart zo
rood
als bessen in de zomer. Jonas heeft ook nog een rood vlekje op
zijn
borst, zodat je ze uit elkaar kan houden.
Fonzie en Jonas zitten bijna altijd samen op
hun stok, dicht naast
elkaar. Wanneer er in de kamer iets gebeurt, draaien hun
koppen
precies tegelijk om. Hun nekken ver uitgestoken, als een
stel
nieuwsgierige buurvrouwen die de zaak maar matig vertrouwen.
Ze
pruttelen een beetje naar elkaar, terwijl ze hun wijze koppies
schud-
den over wat er nu toch weer gebeurt en kijken dan snel weer
verder
om niet te veel te missen.
Zo ging het niet altijd tussen Fonzie en
Jonas. Eerst was er alleen
Fonzie. Martijn had hem gekregen voor zijn verjaardag, of
'haar',
want mensen kunnen aan de buitenkant niet zien of een
papegaai
een mannetje of een vrouwtje is. Dat weten ze alleen zelf. Eerst
was
Fonzie heel bang. Bibberend zat hij op het hoogste plekje in de
kooi
terwijl hij met een spiedend oogje rondkeek waar hij nu toch
beland
was. Maar na een paar dagen kwam hij voorzichtig naar
beneden
om een dop-pinda te pakken die Martijn had klaargelegd. Hij
nam
hem in zijn snavel mee naar boven, kraakte de schil en peuzelde
de
noot eruit terwijl hij de dop met zijn pootje vasthield. Hij zei
tevre-
den prrrrt. Het eerste geluid sinds hij was gekomen. En toen hij
er
een dagje over had zitten nadenken, nam hij een besluit. Met
zijn
snavel en pootjes klom hij langs de tralies naar beneden en haalde
er
nog een. Daarna ging het steeds beter.
Een week later hing hij als een
trapeze-werker ondersteboven in zijn
kooi en maakte woeste oerwoudgeluiden voor het geval
iemand
dacht dat hij soms een bang vogeltje was. Wanneer hij daar mee
klaar was rende hij op zijn stok heen en weer, zijn rode staart
wijd
uitgespreid, om telkens vlak voor de tralies af te remmen en
even
rond te kijken of er iemand soms nog praatjes had.
De pinda's pakte hij uit Martijns hand. Met een prrrt, om te
bedanken.
Maar als het wel eens stil was in huis en Martij n binnenkwam
zon-
der dat Fonzie het merkte, dan zat hij daar. Een klein groen
vogeltje
in een grote kooi.
En toen wilde Martijn een vrouwtje voor
Fonzie, of een mannetje,
maar in ieder geval nog een papegaai. En zo was Jonas
gekomen.
Net als Fonzie in een kartonnen doos waar Martijn gaatjes voor
de
frisse lucht in had gemaakt. Angstig krabbelde Jonas eruit en
klom
naar boven om naast Fonzie op de stok te gaan zitten.
Bibberend
schoof hij in een hoekje.
Fonzie zou wel voor hem zorgen, dacht
Martijn. Maar die kwam met
grote passen dichterbij. Brede schouders, kop flink omhoog.
Poten
wijd uit elkaar. Als hij kon stampen zou hij het doen, bij iedere
stap.
Dichter- en dichterbij kwam hij. Jonas schoof nog een stukje
verder
op. Maar Fonzie liep gewoon door, alsof dat andere beest lucht
voor
hem was. Hij maakte niet eens een geluid van 'sorry' toen hij
tegen
hem op liep en Jonas naar beneden tuimelde. Met zijn kop
tussen
zijn schouders getrokken scharrelde Jonas over de vloer van de
kooi
en klom aan de andere kant weer naar boven. Daar ging hij
trillend
in het verste hoekje zitten. Fonzie zette zijn borst nog een stukje
ver-
der vooruit en kwam alweer aangestapt.
Martijn dacht dat het nooit meer goed zou komen.
Tot hij op een zondagochtend, toen iedereen nog sliep, wakker
werd
van een soort gezang beneden in de kamer. Zo'n geluid had hij
nog
nooit gehoord. Als de zon geluid kon maken, zou het zo
klinken.
Een soort fluiten en zingen tegelijk.
Toen hij voorzichtig om het hoekje gluurde
zag hij Fonzie vlak naast
Jonas op de stok zitten. Fonzie zong en Jonas had al zijn veren
uitge-
zet om er zo mooi mogelijk uit te zien. Toen Fonzie klaar was,
boog
hij diep voorover en kwam nog dichter naar Jonas toe.
Duw hem er nou niet weer af, zei Martijn zonder geluid te
maken.
Maar vlak voor Jonas bleef hij staan en duwde zijn koppie tegen